3. Leeftijdsafhankelijk beleggen
3.1 Leeftijdsafhankelijk beleggingsbeleid
Ten opzichte van het huidige stelsel is een van de veranderingen de manier waarop pensioenfondsen met de beleggingen moeten omgaan. In uitkeringsregelingen beleggen pensioenfondsen met een collectieve portefeuille met hetzelfde rendement voor alle deelnemers. In premieregelingen is sprake van individuele rendementstoekenning. In beide premieregelingen vormen leeftijdsafhankelijke rendementen, en daarmee ook leeftijdsafhankelijk beleggingsbeleid, de uitgangspunten. Bij leeftijdsafhankelijk beleggen verandert het risicoprofiel van de beleggingsportefeuille voor de deelnemer op basis van zijn of haar leeftijd. Het totale risico van de beleggingsportefeuille bouwt af naarmate de deelnemer ouder wordt. Risico én rendement verschillen dus met de leeftijd van de deelnemer en lopen af naarmate de deelnemer dichter bij zijn pensioenleeftijd komt.
3.1.1 Waarom leeftijdsafhankelijk beleggen: de life-cycle theorie
Volgens de life-cycle theorie komt het vermogen van een individu uit twee bronnen: financieel vermogen en menselijk kapitaal. Het menselijk kapitaal is in deze theorie het verdienvermogen van een individu. Dit bestaat uit de som van het toekomstige inkomen dat iemand kan verdienen met arbeid. In de context van een tweede pijler pensioen, is het menselijk kapitaal de som van alle toekomstige te verwachte pensioenpremies.
Een jonge deelnemer beschikt over veel menselijk kapitaal. Er zijn immers nog veel jaren waarin inkomen kan worden verdiend. Het inkomen zelf vertoont door promoties en prijsinflatie naar verwachting over de carrière een groei. Zolang de deelnemer werkzaam is, kan dit kapitaal daarnaast ook als relatief zeker worden gezien. Naarmate de jaren vorderen, neemt het resterende verdienvermogen af. Ofwel de nog in de toekomst te ontvangen premies. Als de pensioendatum is bereikt, is het menselijk kapitaal theoretisch gezien nihil geworden.
De tweede bron van het vermogen is het financiële vermogen dat een individu opbouwt. Dit vermogen kan naast pensioen in de tweede pijler, bijvoorbeeld ook een huis, recht op AOW-uitkering of iets uit de derde pijler zijn. Voor een jonge deelnemer is dit vermogen relatief klein, maar door premie-inleg en het verdiende rendement over dit vermogen neemt dit kapitaal toe over de tijd. Het menselijk kapitaal en het financiële vermogen vormen samen het totale vermogen van een deelnemer.
Wie jong is, heeft veel menselijk kapitaal en weinig financieel vermogen. Naarmate mensen ouder worden, neemt hun menselijk kapitaal af, maar wordt hun financieel vermogen veelal groter. Op latere leeftijd kan iemand minder bijsturen met de relatief zekere verdiencapaciteit (menselijk kapitaal) en neemt het risico op het totale vermogen toe. Om deelnemers niet te veel risico’s te laten lopen, moeten pensioenfondsen daarom het financieel vermogen geleidelijk minder risicovol beleggen. De blootstelling aan risico, en daarmee te behalen rendement, nemen hierdoor af met leeftijd. De optelsom over de hele loopbaan van financieel en menselijk kapitaal en het risico dat wordt genomen blijft daarmee ongeveer gelijk. Alleen de onderliggende verhoudingen tussen de kapitalen verschuiven naarmate iemand ouder wordt.
Een belangrijke stap voor pensioenfondsen bij de ontwikkeling van een pensioenregeling in het nieuwe stelsel is het inventariseren van de risicohouding van de deelnemers, het daarop laten aansluiten van het beleggingsbeleid en het vormgeven van de daarbij te hanteren lifecycle (impliciet of expliciet).
3.1.2 Impliciete of expliciete toedeling
Zowel de solidaire premieregeling als de flexibele premieregeling maken een gerichte, leeftijdsafhankelijke toedeling van risico’s mogelijk. Dit kan via expliciete (bottom-up) of impliciete (top-down) toedeling plaatsvinden.
Expliciete toedeling
Bij expliciete toedeling wordt het persoonlijke vermogen belegd conform de vooraf bepaalde lifecycle en risicohouding. De deelnemer heeft een beleggingsrekening waarop zijn beleggingen met een lifecycle beheerd en geadministreerd worden. Deze administratie vindt plaats via unitisering van de beleggingen. Dit betekent dat deelnemers op hun beleggingsrekening uitgedrukt in participaties zien waarin zij beleggen. Deze participaties kunnen van beleggingsfondsen of van modules/administratieve fondsen zijn. Hierbij zijn beleggingsfondsen zelfstandige, juridische entiteiten aangeboden door externe partijen en beschikbaar voor meerdere klanten/participanten. Bij modules/administratieve fondsen gaat het om het 'verpakken' van de beleggingen binnen de pensioenportefeuille in een beleggingsfondsenstructuur in de beleggingsadministratie. Een dergelijke structuur heeft alleen een administratieve status. Het bestaat juridisch gezien niet buiten de beleggingsadministratie van het pensioenfonds. Veranderingen in het vermogen komen tot uitdrukking doordat de waarde van de participaties wijzigt door marktontwikkelingen of door aan-/verkopen van participaties.
Het rendement wordt per beleggingscategorie toegekend aan het aandeel in deze categorie van het individuele vermogen van de deelnemer. Dit gebeurt veelal via koersen op toegekende units binnen een beleggingscategorie. Bij expliciete toedeling is er een directe koppeling tussen de blootstelling aan risico’s en overrendement van het individuele vermogen en de daadwerkelijke beleggingen en de hierop behaalde rendementen. Indien expliciete toedeling plaatsvindt middels unitisering aan zowel de vermogensbeheerkant als bij de deelnemersadministratie, kan dagelijks reconciliatie plaatsvinden. Dan is de totale geaggregeerde collectieve mix altijd gelijk aan de optelsom van de individuele vermogens. Het collectieve beleggingsbeleid sluit hierbij altijd exact aan bij de optelsom van alle vooraf bepaalde individuele risicohoudingen van de verschillende leeftijdscohorten. Doordat pensioenfondsen de koers van een fractie periodiek bepalen, heeft een deelnemer op basis van de laatste koers op elk moment zicht op zijn persoonlijke kapitaal, het behaalde rendement en eventuele kosten. Er vindt geen herverdeling plaats en de toedeling is zeer transparant en accuraat. Door de directe koppeling is het mogelijk deelnemers keuzevrijheid te bieden.
Expliciete lifecycle
Dit is de lifecycle-belegging die is opgenomen in de flexibele premieregeling, waarbij het beleggingsrisico wordt afgebouwd met de leeftijd. Er is hier een directe relatie tussen de beleggingen en het aan de deelnemer toegekende rendement.
Impliciete lifecycle
Dit is de lifecycle-belegging die voortvloeit uit de toedeling van rendementen bij de solidaire premieregeling, waarbij het beleggingsrisico wordt afgebouwd met de leeftijd. De deelnemer heeft hierbij geen keuzevrijheid en er is geen directe (expliciete) relatie tussen de beleggingen en het toebedeelde rendement aan de deelnemer.
Impliciete toedeling
Bij impliciete toedeling wordt het rendement dat collectief gemaakt wordt, via een administratief toedelingsmechanisme (met vooraf vastgestelde verdeelregels), aan de individuele vermogens van de deelnemers toebedeeld. Bij impliciete toedeling is er geen directe koppeling tussen de blootstelling aan risico’s en overrendement van het individuele vermogen en de daadwerkelijke beleggingen. Binnen impliciete toedeling is het mogelijk deelnemers voor meer dan 100% bloot te stellen aan overrendement. Doordat het collectieve beleid niet van onderaf wordt gestuurd, is er meer beleggingsvrijheid en ruimte om via een normportefeuille tactisch af te wijken van het strategisch beleggingsbeleid dat voortvloeit uit de risicohouding. Bij administratieve toedeling is sprake van herverdeling. Bij impliciete toedeling worden rendementen periodiek toegekend (waarschijnlijk hoogstens maandelijks). Gedurende de periode heeft de deelnemer geen zicht op de vermogensontwikkeling en houdt het pensioenfonds hier bij tussentijdse stortingen of onttrekkingen geen rekening mee. De rendementsbijschrijvingen vinden plaats door kapitaalbijstortingen of onttrekkingen.