4. De solidare premieregeling
4.1 De Solidaire premieregeling in het kort
In het vernieuwde pensioenstelsel kan een pensioenfonds twee soorten premieregelingen uitvoeren: de solidaire premieregeling en de flexibele premieregeling. De solidaire premieregeling is ontwikkeld om een persoonlijker pensioen met behoud van solidaire elementen mogelijk te maken. In de solidaire premieregeling hebben (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden een aandeel in het collectieve pensioenvermogen van het pensioenfonds: het voor de uitkering gereserveerde (persoonlijke) pensioenvermogen. Er is één collectief beleggingsbeleid voor alle (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden. Het pensioenfonds belegt het totale pensioenvermogen. Dat bestaat naast de persoonlijke pensioenvermogens uit de solidariteitsreserve en een aantal andere reserves. Het pensioenfonds stelt vooraf vast hoe rendementen en risico’s worden verdeeld. Dat gebeurt aan de hand van leeftijdsafhankelijke toedelingsregels. Het rendement en de financiële risico’s worden toebedeeld aan leeftijdscohorten op basis van vooraf vastgestelde toedelingsregels. Het beleggingsrisico wordt afgebouwd als de pensioendatum dichterbij komt.
Wanneer de deelnemer met pensioen gaat, ontvangt die maandelijks een pensioenuitkering. Deze uitkering komt uit het individuele, voor de deelnemer gereserveerde vermogen. Ook na ingang van de pensioenuitkering blijft het pensioenfonds het gereserveerde vermogen beleggen. Ook blijven de vooraf vastgestelde toedelingsregels gelden. De pensioenuitkering vanuit de solidaire premieregeling is altijd variabel. Dit betekent dat de hoogte van de jaarlijkse pensioenuitkering afhangt van twee zaken: het persoonlijke pensioenvermogen van de pensioengerechtigde en de prijs van pensioen op dat moment. Hierdoor kan de uitkering zowel naar boven als naar beneden worden aangepast. Om pensioengerechtigden tegen te grote schommelingen in de hoogte van de pensioenuitkering te beschermen, ontvangen zij beschermingsrendement. Het fonds heeft ook de mogelijkheid om financiële schokken in de uitkeringen te spreiden in de tijd. Daarnaast kent een solidaire premieregeling een verplichte solidariteitsreserve. Het pensioenfonds kan de solidariteitsreserve inzetten om risico’s tussen generaties te delen en pensioenuitkeringen te stabiliseren.
4.2 Collectief beleggingsbeleid
Vanuit beleggingsoptiek is de solidaire premieregeling een premieovereenkomst met een collectief beleggingsbeleid. Het collectieve rendement komt aan (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden toe op basis van door het pensioenfonds vooraf vastgestelde leeftijdsafhankelijke toedelingsregels. Toedelingsregels zijn regels op basis waarvan onder meer financiële mee- of tegenvallers door het collectief gevoerde beleggingsbeleid in het persoonlijke pensioenvermogen worden verwerkt.
De solidaire premieregeling kent een collectief beleggingsbeleid. De (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden hebben een individueel, voor de uitkering gereserveerd vermogen. Maar de som van deze vermogens wordt als collectieve beleggingsmix beschouwd. Er is daarbij geen directe koppeling tussen een individueel vermogen en de daadwerkelijke beleggingen. Het pensioenfonds deelt het rendement, dat collectief gemaakt wordt, vervolgens toe via het leeftijdsafhankelijke toedelingsmechanisme (toedelingsregels) aan de individuele deelnemers.
De solidariteitsreserve is onderdeel van het totale collectieve vermogen. Dit vermogen wordt geadministreerd en beheerd in de pensioenadministratie. Voor de solidariteitsreserve legt het pensioenfonds specifieke toedelingsregels vast voor beschermings- en overrendement.
Onder de solidaire premieregeling heeft iedere deelnemer een persoonlijk pensioenvermogen met een leeftijdsafhankelijk risico-rendementsprofiel. Hiervoor is het noodzakelijk dat het pensioenfonds per leeftijdscohort een risicohouding vaststelt. Voor deze risicohouding is een risicopreferentieonderzoek nodig naar de risicovoorkeuren van (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden. Het pensioenfonds moet dit onderzoek tenminste elke vijf jaar doen. Ook als er sprake is van een ingrijpende wijziging van de pensioenregeling. Een leeftijdscohort heeft een maximale omvang van vijf geboortejaren. In afwijking hiervan kan een leeftijdscohort betrekking hebben op een groter aantal geboortejaren indien de uitvoerder op basis van het risicopreferentieonderzoek, de deelnemerskenmerken en wetenschappelijke inzichten onderbouwt dat dit in het belang is van de deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden of pensioengerechtigden.
4.3 Risicohouding en risicomaatstaven
4.3.1 Risicopreferentieonderzoek
De risicohouding speelt een belangrijke rol in het vernieuwde pensioenstelsel. De risicohouding wordt vastgesteld op basis van de risicopreferenties van de deelnemers, de deelnemerskenmerken en wetenschappelijke inzichten. De risicohouding wordt vastgelegd in termen van de wettelijke maatstaven voor de risicohouding. In de solidaire en ook de flexibele premieregeling wordt het bepalen van de risicohouding belangrijker. Dat is omdat er in deze regelingen, in vergelijking met uitkeringsovereenkomsten, een directere relatie ligt tussen de behaalde beleggingsrendementen en de hoogte van het pensioen. Pensioenuitvoerders toetsen jaarlijks of het beleggingsbeleid en de toedelingsregels nog passen bij de vastgestelde risicohouding. En passen het beleid aan als dit niet het geval is. Pensioenuitvoerders toetsen ook periodiek de vastgestelde risicohouding. Daarbij maken ze gebruik van het risicopreferentieonderzoek. Het pensioenfonds houdt ten minste eenmaal in vijf jaar een risicopreferentieonderzoek onder deelnemers. Het pensioenfonds past de vastgestelde risicohouding aan als dit onderzoek hier aanleiding tot geeft.
Risicopreferentieonderzoek:
De risicopreferentie van een groep deelnemers geeft de mate van beleggingsrisico weer dat deze groep deelnemers kan en wil lopen. Pensioenuitvoerders doen periodiek (ten minste eenmaal in vijf jaar) onderzoek naar de risicopreferentie van hun deelnemers.
4.3.2 Vaststellen risicohouding
Op basis van de uitgevraagde risicopreferenties, wetenschappelijke inzichten en deelnemerskenmerken stelt het pensioenfonds de risicohouding per leeftijdscohort vast. Die risicohouding per leeftijdscohort is een belangrijk uitgangspunt voor de inrichting van het pensioencontract. Het is bepalend voor de uitwerking van de toedelingsregels, inclusief afspraken over de solidariteitsreserve, de hoogte van het projectierendement en eventuele spreiding van schokken.
De vormgeving van het beleggingsbeleid en de uitwerking van de toedelingsregels moeten dan ook nadrukkelijk aansluiten op de risicohouding per leeftijdscohort. Deze toedelingsregels definiëren een impliciete lifecycle[3]. Hieraan staan de persoonlijke pensioenvermogens van de (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden bloot. Het woord impliciet geeft aan dat de blootstelling indirect gaat via de toedelingsregels. Dus niet rechtstreeks via de beleggingsportefeuille. Het effect van de toedelingsregels bij een bepaalde beleggingsportefeuille kan vertaald worden naar een lifecycle equivalent. Daarbij spreek je ook vooraf af in hoeverre het theoretische beschermingsrendement mag afwijken van het behaalde beschermingsrendement.
[3] Onder de SPR hoeft het totale beleggingsbeleid niet precies aan te sluiten op het beleggingsbeleid dat volgt uit de blootstelling op basis van de geaggregeerde toedelingsregels.
In de praktijk gaat het bij de vaststelling van een bij de risicohouding passend beleggingsbeleid vaak om een iteratief proces. Het beleggingsbeleid wordt dan doorgerekend op basis van de zogenoemde URM-projectiemethode. Die berekening gaat in combinatie met de voorgenomen toedelingsregels, de regels rondom de solidariteitsreserve, spreidingsregels in de uitkeringsfase en het projectierendement of een vaste daling. Het resultaat is de verwachte pensioenen in verschillende scenario’s. Die kunnen dan voor de verschillende leeftijdscohorten worden beoordeeld en vergeleken met de vastgestelde risicohouding. Uit deze beoordeling blijkt op welke onderdelen eventuele verdere aanpassing nodig is. Dat doe je net zo lang totdat wordt voldaan aan de pensioendoelstelling en beleidsuitgangspunten. Waaronder de vastgestelde risicohouding.
Jaarlijkse toets:
De jaarlijkse toets stelt vast of de daadwerkelijke risicoblootstelling van de leeftijdscohorten voldoet aan de vastgestelde risicohouding.
Ons productaanbod
4.4 Impliciet toedelen van rendementen
Bij de solidaire premieregeling hoort een collectief beleggingsbeleid. Hoewel de deelnemers een individueel voor de uitkering gereserveerd vermogen hebben, wordt de som van deze vermogens namelijk als collectieve beleggingsmix beschouwd. Er is geen directe koppeling tussen een individueel vermogen en de daadwerkelijke beleggingen. Onder de solidaire premieregeling hebben (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden een individueel pensioenvermogen. Daarop verwerkt het pensioenfonds periodiek (maandelijks of jaarlijks) een positief of negatief rendement. Het gaat bij dit rendement om financiële mee- of tegenvallers uit het collectief beleggingsbeleid plus het sterfteresultaat en de ontwikkeling van de levensverwachting. Dat alles wordt op basis vanaf vooraf vastgestelde toedelingsregels verdeeld. Bij vaststelling van deze toedelingsregels wordt onder andere rekening gehouden met de risicohouding per leeftijdscohort.
Het behaalde rendement bestaat uit 2 onderdelen. Namelijk beschermingsrendement, gericht op het nominaal gelijk houden van de pensioenuitkering. En overrendement, gericht op groei van het pensioen. Beide vormen van rendement kennen hun eigen toedelingsregels aan de individuele deelnemers [4] waarbij onderscheid gemaakt wordt in leeftijdscohorten. Jongere deelnemers krijgen in beginsel een groter deel van het overrendement. Zij zijn namelijk gebaat bij groei van hun vermogen en kunnen hierbij risico nemen. Bij negatieve rendementen resteert bij hen nog tijd om effecten op te vangen. Oudere deelnemers krijgen voornamelijk beschermingsrendement. Daarmee wil het pensioenfonds hun pensioenuitkering nominaal stabiel houden en minder risico laten lopen op negatieve aanpassingen.
[4] Waarbij onder deelnemers wordt verstaan (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden.
De pensioenuitvoerder stelt de mate van blootstelling aan renterisico per leeftijd vast. Dat gebeurt in lijn met de risicohouding per leeftijdscohort. Deze blootstelling is onderdeel van de inrichting van het beleggingsbeleid en de toedelingsregels. Het beschermingsrendement beschermt de (toekomstige) pensioenuitkeringen tegen de effecten van een veranderende prijs van pensioen. Daarbij is het uitgangspunt dat oudere deelnemers en pensioengerechtigden meer bescherming krijgen tegen prijsstijgingen van pensioen dan jongere deelnemers. Achtergrond hiervan is dat ouderen en pensioengerechtigden een lager risico kunnen dragen omdat zij een reeds relatief hoog opgebouwd pensioenvermogen hebben en een kortere of ontbrekende toekomstige opbouwperiode.
Het overrendement op de beleggingen is het verschil van het feitelijk behaalde collectieve rendement verminderd met de toegekende beschermingsrendementen op alle pensioenvermogens, inclusief de solidariteitsreserve. Dit overrendement wordt verdeeld over alle voor de uitkering gereserveerde pensioenvermogens alsook de solidariteitsreserve. Dat gebeurt volgens vooraf vastgelegde toedelingsregels op basis van de risicohouding per leeftijdscohort. Omdat jongere deelnemers een relatief grotere risicodraagkracht hebben, krijgen zij een relatief groter deel van het overrendement toebedeeld. Dit overrendement kan zowel positief als negatief zijn.
Een pensioenfonds met een solidaire premieregeling kan de mate van collectieve risicodeling vergroten door de jongste deelnemers bloot te stellen aan meer dan 100% beleggingsrisico. Voorwaarde is dat dit in lijn is met de risicohouding van het leeftijdscohort. Het gaat hier om het opheffen van de leenrestrictie. Een pensioenfonds dat hiervoor kiest, moet onderbouwen waarom dit in het belang van de deelnemers is. Dat is gebaseerd op het prudent person beginsel. Daarnaast moet het pensioenfonds regels vastleggen waarin staat hoe negatieve pensioenvermogens worden voorkomen. Bijvoorbeeld door het direct bijvullen van de persoonlijke pensioenvermogens uit de solidariteitsreserve.
Leenrestrictie
Onder de leenrestrictie wordt de deelnemer maximaal blootgesteld aan een beleggingsrisico van 100%. Deze leenrestrictie kan onder bepaalde voorwaarden worden opgeheven. Maar de effectieve blootstelling aan zakelijke waarden mag niet meer zijn dan 150%.
De mate waarin pensioengerechtigden meedelen in het overrendement, bepaalt de kans op een stijging of daling van het pensioeninkomen. Pensioengerechtigden profiteren van het verwachte rendement op risicovolle beleggingen, indien de toedeling van het beleggingsrisico aan pensioengerechtigden aansluit bij de risicohouding van deze groep. Ook bij een volledige afdekking tegen renterisico (100% beschermingsrendement) kan het pensioenfonds voor hen nog beleggingsrisico nemen en dus indexatieperspectief bieden.
De toedelingsregels voor bescherming en overrendement vormen samen een impliciete lifecycle. Die is vergelijkbaar met een expliciete lifecycle in een flexibele premieregeling. Beide maken het mogelijk leeftijdsafhankelijk beleid in te richten. Het verschil is dat bij een impliciete lifecycle niet de blootstelling aan een specifieke rendements- of beschermingsportefeuille wordt bedoeld.
Ons productaanbod
4.5 Een indirecte of directe beschermingsportefeuille
4.5.1 Indirect beschermingsrendement
Bij de inrichting van de pensioenregeling kiest het fonds tussen het bieden van indirecte bescherming of beschermingsrendement. Indirecte bescherming is gekoppeld aan de rentetermijn structuur, waarbij iedereen exact krijgt wat hij theoretisch nodig heeft. Beschermingsrendement haal je met de beleggingsportefeuille.. Bij de indirecte methode wordt het benodigde beschermingsrendement in mindering gebracht op het totale collectieve rendement. Er is in dat geval een collectieve beleggingsportefeuille zonder een expliciet afgescheiden beschermingsportefeuille voor renterisico. Dat neemt niet weg dat binnen de collectieve beleggingsportefeuille ook beleggingen nodig zijn waarmee het renterisico wordt afgedekt. Hiermee sluit het aan leeftijdscohorten toebedeelde beschermingsrendement zo goed mogelijk aan op hun risicohouding. Het verschil tussen het rendement op de feitelijke renteafdekking en het toegekende beschermingsrendement voor renterisico komt in het overrendement terecht. Hierdoor blijft enige deling van renterisico tussen jong en oud aanwezig. De invulling kan verschillen, maar een risico is dat er een situatie ontstaat dat alle deelnemers ‘betalen’ voor bescherming, maar niet alle deelnemers daadwerkelijk bescherming ontvangen. Bijvoorbeeld als enkel de ouderen bescherming ontvangen. Wanneer een fonds een oude populatie heeft, kan dit tot een onevenwichtigheid leiden. Het geven van bescherming gaat dan ten kostte van het overrendement van de jongeren. De pensioenuitvoerder die binnen de solidaire premieovereenkomst een beschermingsrendement tegen renterisico op grond van de door DNB gepubliceerde rentetermijnstructuur hanteert, moet in zijn beleid opnemen welke mate van deling van renterisico acceptabel is.
Het fonds kan ook kiezen voor directe bescherming. In dat geval wordt er een beleggingsportefeuille ingericht op het realiseren van de benodigde bescherming. Daarbij wordt een schot geplaatst tussen de beschermingsportefeuille en de rendementsportefeuille, zodat de rendementen niet in elkaar overlopen. Het is toegestaan dat inflatie- beschermende beleggingen onderdeel uitmaken van deze afgescheiden beschermingsportefeuille. Uitsluitend het daadwerkelijk behaalde beschermingsrendement wordt als bescherming toegedeeld. Wanneer er onvoldoende rendement gerealiseerd is en er daarnaast geen overrendement is behaald, gaan de uitkeringen naar beneden. Bij de keuze voor een theoretisch of een ‘behaald’ beschermingsrendement moet een afweging worden gemaakt tussen een aantal voor- en nadelen.
Voordelen van indirect beschermingsrendement
1. Het beschermingsrendement sluit volledig aan bij de prijs van pensioen en geeft oudere leeftijdscohorten daarom de meeste nominale zekerheid.
2. De aansluiting tussen de beschermingsportefeuille en de impliciete toedeling van beschermingsrendement hoeft niet perfect te zijn, maar mag binnen grenzen afwijken.
3. Er is in principe sprake van één ongedeelde beleggingsportefeuille. Dit biedt meer ruimte voor leverage en illiquiditeit. En ook meer flexibiliteit bij de aansturing van de beleggingsportefeuille.
Nadelen van indirect beschermingsrendement:
1. Onder deze systematiek komt alle ruis ten laste van het overrendement. Ruis zoals basisrisico, mismatch kosten, allocatie, aanpassingen UFR etc.
2. Doordat veel van deze effecten gelijktijdig optreden is de ‘berekende’ methodiek minder transparant en moeilijker uitlegbaar richting deelnemers en besturen.
3. Er is geen mogelijkheid om een aparte beschermingsportefeuille in te richten met hoger of inflatie-gerelateerde assets om zodoende oudere leeftijdscohorten meer zicht op koopkrachtbehoud te geven.
4. Pensioengerechtigden krijgen minder directe bescherming tegen inflatie, omdat behaalde rendementen via het overrendement vooral bij jongere deelnemers terecht komt.
4.5.2 Direct beschermingsrendement
Pensioenfondsen mogen ook kiezen voor een alternatief. Binnen de collectieve beleggingsportefeuille kan je namelijk ook een aparte beschermingsportefeuille tegen renterisico aanhouden. Je mag inflatie beschermende beleggingen onderdeel laten uitmaken van deze afgescheiden beschermingsportefeuille. In plaats van een theoretisch ‘berekend’ beschermingsrendement krijgen deelnemers in dit geval een direct ‘behaald’ beschermingsrendement. Dit is het rendement dat feitelijk is gerealiseerd op de beschermingsportefeuille. Zo kan het pensioenfonds een direct beschermingsrendement tegen inflatie bieden. En er is geen risico dat dit, via het overrendement, onbedoeld bij andere deelnemers terecht komt dan door de toedelingsregels wordt beoogd. Met een directe beschermingsportefeuille sluiten de toegekende beschermingsrendementen direct aan op de werkelijke behaalde rendementen van het deel van de collectieve portefeuille dat bestemd is voor renteafdekking en eventueel inflatiebescherming. Zo wordt het beschermingsrendement tegen renterisico gefinancierd door de groep die daadwerkelijk deze bescherming ontvangt. Hierdoor wordt het overrendement niet nadelig beïnvloed door ruis in onder andere de renteafdekking.
Voordelen van direct beschermingsrendement:
1. Duidelijke scheiding tussen bescherming en rendement. Ruis in de renteafdekking komt niet ten laste van het overrendement, maar wordt verdeeld onder de ontvangers van beschermingsrendement.
2. Transparanter in de communicatie richting deelnemers.
3. Er kan direct bescherming tegen inflatie worden geboden, zonder dat dit via het overrendement onbedoeld bij andere deelnemers terechtkomt.
Nadelen van direct beschermingsrendement:
1. Minder perfecte renteafdekking in die zin dat de prijs van pensioen niet perfect beschermd is tegen een wijziging in de rente.
2. Minder flexibiliteit ten aanzien van leverage en illiquide beleggingen.
3. Goede berekening van het rendement van beschermings- en rendementsportefeuille is essentieel en heeft impact op de complexiteit van de beleggingsadministratie en mogelijk extra kosten.
4.5.3 Een combinatie van de directe en indirecte methodiek
Een indirecte toedeling in combinatie met een directe beschermingsportefeuille
Binnen een systematiek gebaseerd op een behaald beschermingsrendement zijn er twee methodes: een collectieve beschermingsportefeuille en een per leeftijdscohort individuele beschermingsportefeuille. De eerste methodiek combineert een directe en een indirecte methode. Voor elk individu wordt eerst het theoretische rendement toegekend en vervolgens gekeken hoeveel rendement de collectieve portefeuille werkelijk heeft behaald. De mismatch tussen het behaalde en benodigde rendement wordt uniform over de beschermde deelnemers verdeeld. Voor deze methode hoeft de beschermingsportefeuille niet te worden opgedeeld in verschillende cohorten. En dat is efficiënter. Tegelijkertijd voorkomt het dat een mismatch bij een andere (bijvoorbeeld) te kleine groep belandt. Een voorbeeld van de uitwerking van beschermingsrendement staat in paragraaf 2.1.3.
Aandachtspunt:
Het is nog onduidelijk of een combinatie van de twee methodieken binnen de wettelijke mogelijkheden valt.
Het productaanbod en de uitwerking is dus onder voorbehoud.
Een individuele directe beschermingsportefeuille
Als het pensioenfonds een individuele beschermingsportefeuille per cohort inricht, is de manier van toedelen vergelijkbaar met expliciete toedeling in de opbouwfase van de flexibele premieregeling (FPR). Hier dekken deelnemers het renterisico af door in de beschermingsportefeuille leeftijdsafhankelijk te alloceren naar verschillende LDI-portefeuilles. Hier zijn een unitadministratie en unitised portefeuilles een vereiste. Dit kan alleen worden ondersteund als voor het totale beleggingsbeleid sprake is van expliciete toedeling. De uitvoering moet conform de methodiek van expliciete toedeling (zoals bij de flexibele premieregeling). Een expliciete methodiek koppelt ook het overrendement aan een specifieke portefeuille per cohort. In dit geval kun je de leenrestrictie niet opheffen.