6.1 Impliciete toedeling in de administratie
Impliciete toedeling zorgt voor de verdeling van het collectieve rendement over de individuele deelnemers verdeeld in leeftijdscohorten. Het mechanisme maakt het mogelijk om deelnemers aan een groter deel van het gemaakte rendement bloot te stellen dan wanneer zij uitsluitend rendement kunnen maken met een individueel gereserveerd vermogen. Namelijk met het opheffen van de leenrestrictie tot een maximum van 150%. Het fonds kan hiermee, op basis van de risicohouding, bepalen hoe de beleggingsrisico’s verdeeld worden over de deelnemers. Van het beheer van pensioenaanspraken gaat de uitvoering naar het beheer van kapitalen. Over deze kapitalen moet leeftijdsafhankelijk een beschermingsrendement en een overrendement worden toegekend. Dat gaat conform de door het fonds vastgelegde toedelingsregels. Daarbij bestaat het beschermingsrendement op zichzelf weer uit drie componenten, net als het overrendement. Ook moet de pensioenadministrateur er samen met de vermogensbeheerder voor zorgen dat het beleggingsbeleid voor elk cohort binnen de risicohouding blijft passen.
Bij impliciete toedeling laten we een expliciete koppeling met beleggingsmodules los. We beleggen het totale vermogen van alle deelnemers samen volgens een vastgestelde risicohouding. Vervolgens delen we het rendement toe aan de deelnemers. Door een bepaalde blootstelling op basis van leeftijd aan het totaal behaalde rendement kan onderscheid gemaakt worden over groepen (cohorten). Daarmee maak je het risico passend bij de draagkracht van de leeftijd. Zo stel je jongeren bloot aan een risico groter dan 100% en ouderen aan een zeer klein risico. Dit geldt uiteraard voor zowel positieve als negatieve rendementen. Dit is mogelijk omdat de leenrestrictie opgeheven is. Er mag op individueel niveau rendement gemaakt worden met ‘geleend’ geld van een ander individu.
Impliciete toedeling
Er zijn verschillende methodes om de totale pot aan overrendement toe te delen aan de individueel gereserveerde vermogens. Je kan daarbij denken aan tabellen die exact omschrijven wat het aandeel in het collectieve rendement is dat een leeftijdscohort toekomt. Dit kan leiden tot zeer veel cohorten en maakt de toedeling complex en foutgevoelig. Het cohort per leeftijd in maanden maal het aantal statussen leidt immers tot honderden cohorten.
Een ander perspectief: het vlakkensysteem
Wij zien een oplossing waarbij het kapitaal van iedere deelnemer wordt verdeeld over 2 tot 4 categorieën. Waarbij één specifieke categorie dat onderdeel van het kapitaal representeert met een allocatie naar beschermings- en overrendement. Deze is gelijk aan de allocaties van de gepensioneerden. In bovenstaand voorbeeld is dat het gele vlak. Van dit onderdeel registreren we naast het kapitaal ook de prijs van pensioen en de hoogte van het pensioeninkomen.
Naar mate een deelnemer ouder wordt, bestaat het pensioenvermogen voor een steeds groter deel uit deze categorie. Daarmee bouwt het beleggingsrisico van de deelnemer af en de bescherming neemt toe richting pensioneren. Voor het opheffen van leenrestrictie wordt een categorie met meer dan 100% allocatie naar overrendement ingericht. De rekeningen zijn puur administratief. De vermogensbeheerder kent immers een collectief beleggingsbeleid. Er is hoogstens een verdeling in een matchingportefeuille, voor het behalen van het beschermingsrendement, en een returnportefeuille. Hierbij is er net als in de FTK-wereld geen harde scheiding tussen de matching en returnportefeuille. Enkel de rendementen moeten naar matching en return kunnen worden geattribueerd.
Het vermogen per deelnemer kun je leeftijdsafhankelijk verdelen over fictieve fondsen. Hiermee bepaal je uit welke categorie een deelnemer blootstelling aan rendement krijgt. Hierboven zie je daar een afbeelding van.
In dit voorbeeld staan drie categorieën. Iedere categorie kent zijn eigen blootstelling aan het gemaakte overrendement. Het individueel gereserveerde vermogen van een deelnemer wordt ingedeeld in deze categorieën volgens een vooraf vastgestelde verdeelsleutel. Door de verdeelsleutel leeftijdsafhankelijk in te richten is het fonds in staat om voor iedere leeftijds(categorie) een bepaalde mate van blootstelling te bieden. Er hoeven geen cohorten te worden ingericht. In plaats daarvan kan, net als bij de flexibele regeling, een lifecycle patroon worden ingericht. Zo kun je in het voorbeeld zien dat een deelnemer met een leeftijd van 35 jaar voor de helft blootstelling aan het overrendement uit categorie A krijgt (150%) en voor de helft aan het overrendement uit categorie B (100%). Door op deze manier invulling te geven aan leeftijdsafhankelijke toedeling krijg je een impliciet lifecycle patroon.
Met deze methode kun je elke mate van blootstelling aan leeftijdscohorten aan, zonder een wildgroei aan fictieve fondsen per leeftijdscohort in te hoeven richten. Een fonds kiest zelf het blootstellingspercentage en het verloop van verschillende categorieën.
Keuze fonds:
- Indeling categorieën (aantal)
- Hoogte blootstellingspercentages
- Verloop categorieën (samenstelling per leeftijd)
De allocatie naar overrendement beschouwen wij als de gewenste allocatie naar zakelijke waarden. De pensioenadministrateur geeft deze maandelijks door aan de vermogensbeheerder. Het verschil tussen het beschikbare vermogen en de gewenste allocatie naar zakelijke waarden is beschikbaar voor de renteafdekking. Voor de renteafdekking ontvangt de vermogensbeheerder maandelijks de af te dekken kasstroom van het vermogen op de pensioenstabilisatierekening. Net zoals nu wordt de renteafdekking door de fysieke assets aangevuld met swaps om te komen tot de gewenste renteafdekking. De vermogensbeheerder geeft maandelijks terug hoeveel rendement er is behaald op zowel de matching- als returnportefeuille.
Het systeem biedt maximale flexibiliteit voor de uitvoering van de solidaire premieregeling. En biedt een oplossing voor alle in de inleiding genoemde uitdagingen. De rekeningen zijn in de pensioenadministratie losgekoppeld. Er ontstaat dus een administratief gescheiden deel van het vermogen. Daarvoor kan een beleid worden vormgegeven, terwijl de vermogensbeheerder met één collectief vermogen kan blijven werken. Het systeem werkt bijvoorbeeld zowel met theoretisch beschermingsrendement als met behaald beschermingsrendement. Bij theoretisch beschermingsrendement landt de mismatch tussen het benodigde rendement met de beschermingsportefeuille in het overrendement. Bij behaald beschermingsrendement landt deze mismatch in de pensioenstabilisatierekening. Het micro-langlevenrisico kan binnen de beleggingsrekening worden gedeeld. Of juist over de beleggingsrekeningen heen door het te laten lopen via de solidariteitsreserve. De solidariteitsreserve is een aparte afgescheiden component, aangestuurd vanuit de pensioenadministratie met een beleid naar keuze.
6.1.1 Gelijke aanpassingen binnen vermogen dat bescherming geniet
Van het stabilisatie deel (gele vlak) registreren we het kapitaal, de prijs van pensioen en de hoogte van het pensioeninkomen. Het vastleggen van de hoogte van het pensioeninkomen voor het bepalen van de benodigde vermogensbijschrijving (berekening beschermingsrendementen) is nodig. Daarnaast is het vastleggen van de hoogte van het pensioeninkomen noodzakelijk voor de onttrekking en uitbetaling van de uitkering. Met name voor communicatiedoeleinden is het te prefereren om in de uitkeringsfase de hoogte van het pensioeninkomen (administratief) centraal te stellen. Waarbij op verzoek aan gepensioneerden het onderliggende gereserveerde pensioenvermogen en de periodieke rendementsbijschrijving inzichtelijk worden gemaakt. Uitkeringen en het hiervoor gereserveerde vermogen zijn immers met elkaar te verrekenen.
Collectieve methodiek voor toedelen rendementen
Door alle individuele voor de uitkering gereserveerde vermogens als een collectief te benaderen, beperkt de pensioenuitvoerder de complexiteit in de vaststelling van het benodigde beschermingsrendement. Voor de som van alle geprognosticeerde uitkeringen is namelijk een bepaalde omvang nodig van het vermogen (som van de voorzieningen). Wanneer de prijs per euro uitkering wijzigt, moet ook dat vermogen wijzigen. Het jaarlijks in lijn brengen van het benodigde vermogen met het gereserveerde vermogen, laat zien wat het benodigde beschermingsrendement is. Dan krijgt iedere deelnemer de vermogensbijschrijving die nodig is om de nominale uitkering gelijk te houden. Daarbij is het nodig om alle onderdelen apart vast te stellen en toe te delen.
Het werken met collectieve toedeling heeft de volgende kenmerken:
1. In de solidaire premieregeling krijgen alle leeftijdscohorten een exposure aan beschermingsrendement en overrendement in een collectief beleggingsbeleid.
2. Alle pensioengerechtigden krijgen dezelfde blootstelling aan beschermings- en overrendement.
3. Na een jaar wordt iedere leeftijdscohort het beschermings- en/of overrendement toegekend.
4. Het vermogen van iedere gepensioneerde neemt hierdoor toe of af.
5. De waarde van een levenslange pensioenuitkering van iedere gepensioneerde is tegelijkertijd in datzelfde jaar ook toe- of afgenomen door bijvoorbeeld een verandering in de rente.
6. Vervolgens wordt een gelijke aanpassing van de pensioeninkomens voor alle gepensioneerden berekend. Daarvoor wordt de uniforme benodigde aanpassing van alle pensioenen van gepensioneerden berekend, zodat de waarde van alle pensioenen weer gelijk is aan de waarde van het totale vermogen van gepensioneerden.
7. Gegeven die uniforme aanpassing van de uitkering, wordt vervolgens weer het individuele gereserveerde pensioenvermogen van iedere gepensioneerde afzonderlijk berekend voor in de administratie.
8. Op grond van de laatste versie van de wet mag er binnen de groep gepensioneerden een herverdeling plaatsvinden om zodoende gelijke aanpassing in de uitkeringsfase te creëren.
In de solidaire regeling is de pensioenuitvoeringsorganisatie de leidende administratie en verantwoordelijk voor de vermogens- en rendementsverdeling van de deelnemers. Omdat er sprake is van een collectief vermogen zonder expliciete toedeling van behaalde rendementen per module is de gegevensuitwisseling tussen de pensioenuitvoeringsorganisatie en de vermogensbeheerder vergelijkbaar met die in een uitkeringsregeling. Dat is echt iets anders dan hoe het gebeurd in de flexibele regeling. Onderstaand staat het maandelijks proces van uitwisseling van gegevens in de solidaire premieregeling.
De pensioenuitvoeringsorganisatie houdt het persoonlijk pensioenvermogen van de pensioendeelnemers bij op administratieve beleggingsrekeningen. Bij de vermogensmutaties kan worden gewerkt met de werkelijk binnengekomen premie (actual payment) óf met de veronderstelde premie (assumed payment). De pensioenuitvoeringsorganisatie geeft de totale allocaties naar de return- en matchingportefeuille door aan de vermogensbeheerder. Dat gebeurt op basis van de totale som van deze persoonlijke pensioenvermogens op de verschillende administratieve beleggingsrekeningen en de vermogens op de reserves. De return is de exposure naar aandelen en matching de exposure of het te beschermen kapitaal. Ook bepaalt de pensioenuitvoeringsorganisatie de totale af te dekken kasstroom. Die is afhankelijk van zowel de actuariële grondslagen en het projectierendement als de op- of afslag op de risicovrije rente.
De vermogensbeheerder monitort de allocatie naar de rendementsmodule en matchingmodulen en stelt het beleid eventueel bij. Vooraf maakt het pensioenfonds afspraken met de vermogensbeheerder binnen welke bandbreedte de allocaties naar de portefeuilles mogen fluctueren ten opzichte van de gewenste allocatie. De vermogensbeheerder dekt het renterisico zo goed mogelijk af. De vermogensbeheerder rapporteert aan het pensioenfonds over de performance van de renteafdekking. Het gaat dan om het behaald versus beoogd en/of toebedeeld rendement.
Aan de pensioenuitvoeringsorganisatie communiceert de vermogensbeheerder de behaalde rendementen op return en de matchingportefeuille. Via de allocaties van de administratieve beleggingsrekeningen naar deze portefeuilles kent de pensioenuitvoeringsorganisatie de rendementen vervolgens toe aan de deelnemers.
Frequentie toedeling en rebalancing
De deelnemers krijgen het rendement maandelijks achteraf toebedeeld. Er is een vaststellingsmoment van de som van de vermogens. Dat maakt een correcte verdeling van het rendement over de individuele vermogens mogelijk. Het op dat moment aanwezige vermogen krijgt de blootstelling volgens de toedelingsregels. Uitgangspunt is dat een deelnemer rendement ontvangt over het vermogen dat daadwerkelijk rentedragend is geweest. Dit betekent dat nieuwe premie-inleg en het opnieuw in lijn brengen van de vermogens (rebalancing) plaatsvindt na de toekenning. Gedurende de periode ontvangen premies delen dus de volgende periode mee in de rendementen. Bij de rendementstoekenning wordt allereerst een eventuele afroming voor de solidariteitsreserve gedaan. Hierna krijgen alle vermogens de risicovrije rente. Vervolgens wordt de rendementstoekenning (ook wel vermogensbijschrijving genoemd) voor de pensioengerechtigden bepaald. Dat gebeurt op basis van de hoogte beschermde pensioeninkomens en de actuele tarieven. Na deze toedeling kunnen maandelijks de financiële overrendementen worden bepaald. De overrendementen worden toebedeeld over de vermogens per cohort. Inclusief de verdeelde beschermingsrendementen. Overrendement micro-langleven kan in een andere frequentie dan maandelijks worden toebedeeld. En worden onttrokken uit de solidariteitsreserve of het overrendement. Dat is afhankelijk van de gekozen financiering.
Voor de deelnemer kunnen de rendementstoekenningen die worden getoond op de vermogensontwikkeling worden gesplitst in beschermings- en overrendement. Ook worden hier de stortingen in of onttrekking aan de solidariteitsreserve apart geadministreerd en getoond.